vrijdag 29 maart 2013

maandag 4 maart 2013

Gevulde koeken


Volgens mij drie dochteren bestaat er geen intiemer gebaar tussen geliefden dat het vasthouden van elkaars hand. Steevast schieten zij diep in hun emoties als zij met name een ouder echtpaar hand in hand door de stad zien lopen.
‘Oh pap, kijk toch eens!’ roepen zij met betraande ogen.
Ik kijk en zie waarschijnlijk niet wat zij zien. Mij dochters zien grootse liefde, ik zie twee oude mensjes elkaar ondersteunend om niet om te vallen. Mijn perceptie op de werkelijkheid is een andere dan de ongerepte kijk van mijn drie grieten. Zij zien schattige bejaarden, ik zie narrige, oude wijven. Zij zien zielige rollators, ik zie aanstellers die met hun mechanische stoelen overal voorkruipen. Zij zien eeuwigdurende verliefdheid, ik zie verzuurde verzuchting elkaars aanwezigheid velend.
Onlangs, op een zaterdagse markt, werd díe kijk op het leven nog eens bruut onderstreept. Dat iets dergelijks mij bespaard mocht blijven, bad ik ter plekke in stilte.
Een wat ouder stel stond stil bij de gevulde koeken van marktbakker ’t Stoepje. De koeken waren in de aanbiedingen, vier voor de prijs van drie. Zoiets kun je niet laten liggen, moet de man hebben gedacht. Hij had het zakje al in zijn oude handen en bekeek het aandachtig.
‘Wat ben jij van plan met dat zakje, Willem?’ vroeg zijn vrouw, net iets te luid.
‘Nou Trees, ik wil een gevulde koek bij de koffie.’
‘O, nee hoor, geen denken aan! Leg maar weer terug!’ snibde Trees.
Vertwijfeld keek Willem zijn vrouw aan. En ik zag een immens groot verdriet in zijn ogen. Gelukkig waren mijn dochters hier niet bij. Zij hadden dit niet overleefd.
‘Leg terug, Willem!’ herhaalde kleinerend de oude heks.
Maar plots rechtte Willem zijn stramme rug.
‘Nee, ik koop ze! Want ik heb er zin in!’ Zijn stem schalde over het marktplein, mensen keken verbaasd om. Goed zo, dacht ik. Jij wilt een gevulde koek bij de koffie, jij kríjgt een gevulde koffie bij de koffie.
Trees gooide echter het hoofd in haar nek – die zij geenszins had en snerpte dat zij niet van plan was de beurs te trekken. En beende weg, Willem in ontzetting achterlatend. Want hij had geen portemonnee bij zich.
Woedend was ik! En machteloos moest ik toezien hoe de oude man het zakje weer teruglegde en zijn vrouw achterna schuifelde. Met afgehangen schouders, als een geslagen hond. Eenmaal bij haar gekomen, wilde hij haar hand pakken. Daar was zij niet van gediend en trok deze bruusk weg.

Had ik maar de view van mijn dochteren, dan was ik niet zo vervuld van blinde razernij. Alles in mij wilde de vrouw grijpen en haar tussen het banket gooien van marktbakker ’t Stoepje, alles in mij wilde elk gat dat ik kon vinden vullen met gevulde koek, vier voor de prijs van drie. Ik deed het niet, maar hoe zoet zou – heel even – mijn kijk op het leven zijn geweest.