zondag 13 april 2014

De heer in het verkeer

Vroeger, toen er nog kuilen in de weg zaten, ben ik grootgebracht in de veronderstelling dat de ware heer in het verkeer de dame was. Toen ik – geheel niet droog achter beide oren – de stelling voor het eerst hoorde, doorzag ik de diepere betekenis ervan nog niet. Ik was toentertijd nogal een semantische autist, waarvan het abstractieniveau te vergelijken viel met de afgestorven hersencellen van een Korsakov-patient. Ik begreep de stelling niet en ook niet de kracht waarmee deze geponeerd werd. Veelal waren het dames die dachten het andere geslacht hiervan te moeten overtuigen. Ik begreep het niet, want mijn vader – veel meer referentiekader had ik toen nog niet – reed keurig, hield zich aan de snelheid en liet oude dametjes voorgaan. En als hij een goede dag had, nam hij zelfs zijn hoed af. Mijn vader was in het verkeer dus een dame, heb ik lang bedacht.
Sterker nog, heden ten dage ben ik er zelf een geworden. Overal en altijd laat ik mensen voorgaan, vaak tot groot ongenoegen van degene die achter mij staat. Vermoed ik ook maar enigszins dat iemand wil oversteken, ik stop direct. Wil iemand voor mij langs om de laatste parkeerplaats te bemachtigen, lachend ga ik in de ankers. Ritsen? Ik zou het uitgevonden kunnen hebben.

Maar beste lezers, omwille van de mededames in het verkeer, wil ik per direct afstand doen van de ridicule beeldspraak. Of deze zou moeten worden vervangen door een die de lading beter dekt. De ware heer in het verkeer anno 2013 is beslist niet de dame. De dames van tegenwoordig zijn in het verkeer met heel veel zaken bezig, behalve met autorijden.

Zo ben ik onlangs – op de A50 – bijna op een bordeauxrode Metiz geknald. De bestuurder ervan had een gekozen snelheid die niet strookte met de adviessnelheid. Zij – het was een heuse zij – reed exact 89 kilometer per uur. Toen ik de auto verontwaardigd inhaalde, ontwaarde ik erin een mevrouw – ver in de vijftig – met opgestoken haar en in grote paniek. De vele paardenkrachten, die een Metiz zo kenmerkt, waren haar bijna te machtig. Ze kon nauwelijks het stuur houden en durfde de weg voor haar niet meer los te laten. Ik vermoedde dat ze plankgas op weg was naar haar zieke moeder.

Afijn, eigenlijk is dit een verkeerd voorbeeld de metafoor ‘heer in het verkeer’ in ogenschouw nemend. De ergste dames in het verkeer zijn de moeders die hun kroost naar school brengen. Deze dames zijn altijd gespannen, daar zij ’s morgens te laat van huis vertrekken en omdat zij niet de tijd nemen voor enig voedzaam ontbijt. En als het laatste wel het geval is, dan staande voor het aanrecht.
Met hun dunne lippen, getrokken tot een venijnige streep, teisteren zij ’s Heren wegen als waren zij echte Formule 1-coureurs. Mensen, eerbare burgers, moeten voor hun leven opzij springen. Niemand is het leven niet veilig als kinderen door deze dolle dames naar school moeten worden gebracht.

Zo heb ik eens vast gestaan in een wegversmalling, omdat de dame die mij tegemoet reed weigerde voorrang te verlenen. Door een dot gas te geven, kon zij net iets eerder de verkeersfuik in. Ik gaf echter geen krimp en reed onverstoorbaar door. Al gesticulerend reed zij, half over de verkeersheuvels, langs mij heen. Ze gaf me giftig tweemaal de vinger. Achterin zat een klein jongetje, haar zoontje vermoedelijk. In zijn droevige ogen las ik dat hij zijn razende moeder ook niet begreep.

Beste lezers, de ware heer in het verkeer is de heer. Degene die dit nog wil tegenspreken, weet in haar hart eigenlijk wel beter.



Een goed kleedkamergesprek

Zo nu en dan, tegen beter weten in, probeer ik weleens iemand uit te leggen wat de meerwaarde is van een goed kleedkamergesprek. Meestal vindt zo’n poging plaats in een omstandigheid waar drank een rol speelt en er navenant een grote behoefte ontstaat wereldproblemen op te lossen. Vanuit de opvatting dat kleedkamergesprekken - gevoerd door weldenkende voetballers - regelrecht leiden tot diepe wereldvrede, overtuig ik de ander. Nippend aan mijn borrel, kijk ik toe hoe die ander dan poogt mijn overtuiging eigen te maken.
Vlak voor een wedstrijd zijn kleedkamergesprekken op het scherpst van de snede. Semantische wonderen, retorieken van de hoogste orde, vliegen van bank naar bank. Diepzinnig en met veel gevoel voor elkaar bevragen voetballers elkaar teneinde strijdbaar en vol vertrouwen het veld op te gaan. Er wordt in de literatuur der Psychologie weleens verondersteld dat mannen slechts in vuren kunnen staren en bij voorkeur lege mentale dozen openen. Let wel, dan doen wij zeker en met graagte! Tevens zijn er hardnekkige aannames dat mannen maar één ding tegelijkertijd kunnen – wetenschappelijke onderbouwingen zijn hierover uiterst mager te noemen. Terwijl een scala aan activiteiten wordt uitgevoerd: veters gestrikt, de scheenbeschermers geschikt, het strijdplan gewikt, zijn voetballers in staat elkaar te bevragen op welbevinden, de vrouw en kinderen en het werk. Ondertussen luisteren zij aandachtig als de leider de opstelling bekend maakt.
‘Hoe is ‘t?’
‘Goed. Met jou?’
‘Prima.’
‘Werk?’
‘Druk.’
‘Thuis?’
‘Ook druk.’
Op elkaars schouders kloppend, wordt het gesprek beëindigd.
Beste mensen, de parallellen naar het wereldtoneel zijn snel getrokken. Stel dat Obama, gebroederlijk gezeten naast Poetin al veterstrikkend had gevraagd hoe het thuis was? Dan was de Krim niet geannexeerd en een eventuele burgeroorlog afgewend. Om maar een klein voorbeeld te noemen van een kleedkamergesprek. Er wordt er naar thuis gevraagd.

De hedendaagse politiek zou zich meer moeten gaan afspelen in de kleedkamer van een voetbalvereniging.

Het zou de wereld zoveel mooier maken.