St. Jouin de Bruneval, 28 juli
2014
Op
een grillige maandagmorgen – in Normandië weet je het immers nooit met het weer
– gingen we, vanaf een alleraardigste camping met alleraardigste beheerders, op
weg naar het verre verleden van Anne: Veules-les-Roses. Het is een stadje aan
de Côte d’Albâtre en heeft het kleinste riviertje van heel Frankrijk: 1100
meter. Het riviertje de Veules ontspringt ergens in de rozenstad en stroomt
gezwind langs een aantal oude watermolens, dat niet de tand des tijds heeft
doorstaan, hup de Albâtre in. Anne vond de zee groener dan onze Noordzee.
Vroeger,
toen Anne nog lelijk was, heeft zij ergens op een bruggetje gezeten over de
Veules. Als zodanig is dat tafereel vastgelegd op foto door haar vader of
moeder. Om dat zoete beeld weer eens op te halen, móest Veules-les-Roses worden
aangedaan. Prachtige ruïnes van kerkjes van weleer konden haar niet boeien; de
pier van de stad – breed uitgemeten in de Lonely Planet - viel haar tegen en
bunkers uit WOII geloofde ze wel. Het bruggetje diende gevonden te worden.
Maar
ik zag haar wel, het kleine meisje met de grote ogen aan de hand van haar
vader, lopend door een stad vol rozen die haar zo groot leek. Een stad liggend
tussen de krijtrotsen, waar golven op stukslaan of uitrollen op haar
kiezelstranden. Een meisje dat haar grote ogen uitkeek en haar vader wees op de
twaalfde meeuw die dag.
‘Kijk
papa, een meeuw!’
‘Ja
Anne-Marie, dat is een meeuw.’
Vandaag
zag ik ze weer, maar groot en zelfstandig, lopen door de stad van haar
herinneringen. Met de handen op de rug en het fototoestel paraat. Ik zag haar
foto’s maken voor nieuwe herinneringen.
‘Kijk
Fer, zoveel rozen!’
‘En
zie je die bewerkingen in de gevels? Mooi hè?’
Ik zag
het allemaal en genoot ervan. Veules-les-Roses is prachtig. Oplopend langs de
kleine rivier pakte Anne mijn hand en verzucht dat de stad tot nu toe de
mooiste is van heel Normandië.
We
zijn twee dagen onderweg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten