dinsdag 30 november 2010
Pop-naslagwerken van bovenste planken!
Foto van de maand, november 2010
zondag 28 november 2010
Love and Happiness
zaterdag 27 november 2010
Schrijfblok voor een algemeen directeur
woensdag 24 november 2010
maandag 22 november 2010
Vleermuizen en ander akelig gedierte, deel 2
Dagenlang liep ik rond met de idee dat ik besmet was met hondsdolheid en had een onbedwingbare neiging slijm op te geven die in grote hoeveelheden overal en altijd uitgespuugd moest worden. Ik rochelde heel de dag. Overal en altijd dacht ik een ijzersmaak in mijn mond waar te nemen. Met volle mond bedacht ik hoe gevaarlijk die vleermuizen zijn. Alleen het zien van deze monsters was al voldoende voor schuimbekken en ongecontroleerde spiertrekkingen. En waarom waren er zoveel? Waarom werden zij niet uitgeroeid, dacht ik vertwijfeld. In de keuken, waar mijn moeder in blauwgeblokte schort het eten aan het voorbereiden was, vertelde ik voorzichtig dat ik me niet zo goed voelde. Dat ik warm en koud tegelijk was. Mijn moeder keek mij verstoord aan en riep dat ik op tijd naar bed moest gaan. Mijn moeder was niet medisch onderlegd en kende slechts een remedie, op tijd naar bed. Misselijk? Hup, naar bed! Hoofdpijn? Slapen! In een spijker gelopen? Voetenbadje met Dreft en dan onder de wol. Ik denk dat het met haar geloof te maken had. Te verzwakt door de besmetting en vermeend bloedverlies, wist ik me geen verweer. Op tijd naar bed gaan was verworden tot een dogma en de ervaring had geleerd dat er tegenin gaan verspilde moeite was. Oorlog, hongersnood en ander diep mensenleed, zij werden opgelost door op tijd naar bed te gaan. Ooit testte ik haar lijfspreuk door te vragen of op tijd naar bed gaan ook haar ruzie met de buurvrouw zou oplossen. Als door een bij gestoken, sommeerde ze me mijn vader te roepen want het eten was klaar. En dat het afgelopen moest zijn met die grote mond van me. Grimlachend, gnuivend in mijn jongensvuistje riep ik mijn vader.
Die nacht sliep ik zeer onrustig. Woelend en zwetend werd ik middernacht wakker in de stelligste overtuiging dat mijn kussen doorweekt moest zijn van mijn bloed, stromend uit de vele monden. Mijn flanellen pyjamaatje zat als een tweede huid om mijn lijf, het dekbed voelde aan als een stoomwals. Naar adem happend besloot ik naar het toilet te gaan. Terwijl ik uit het bed stapte, hoorde ik zachtjes mijn naam noemen. Het leek alsof iemand mij riep. Het geluid kwam van buiten, vanaf het balkon waar mijn slaapkamer aan grensde. Verstijfd van schrik stelde ik vast dat ik wel heel erg ziek moest zijn, dat ik zelfs in wakkere staat aan het ijlen was. Ik sloop naar het slaapkamerraam en schoof heel voorzichtig het gordijn een stukje opzij. Er was niemand te zien. Lichtelijk teleurgesteld rechtte ik mijn rug en ging naar de badkamer om te plassen. Mijn nachtgoed stroopte ik af en gooide het kletsnat naast de wasmand. Ergens had ik de tegenwoordigheid van geest dat het er niet in moest. Die tegenwoordigheid heb ik later zelden meer gehad.
In mijn blootje liep ik terug naar de slaapkamer, sloot de balkondeur en zocht een droog plekje in het bed. Het bedlampje knipte ik uit. In de badkamer had ik uitgebreid met twee spiegels mijn hoofd van alle kanten bekeken. De verwondingen vielen me hard mee en waren nauwelijks zichtbaar. Ook de neiging te moeten spuwen kon ik ter plekke goed onderdrukken. Ik was duidelijk herstellende.
Toen schoot ik overeind! De deur! De deur naar het balkon had open gestaan! Wild maaiend met mijn armen zocht ik naar de schakelaar van het lampje. Buiten klonk het gekrijs van jonge uilen.
maandag 15 november 2010
Een lesje in nederigheid
zondag 14 november 2010
Blind for You
dinsdag 9 november 2010
zondag 7 november 2010
Vleermuizen en ander akelig gedierte, deel 1
Toen mijn ouders de boerderij kochten, hoorde bij de aankoop ook een onooglijk, scheefgezakte schuur die mijn vader direct confisqueerde als werkplaats. Hij dacht daar wel iets van te kunnen maken en hing een deur terug in zijn scharnieren. Mijn moeder vond de benaming ‘kolenhok’ nog teveel voor dit bouwval en verwachtte dat het ineen zou storten bij de eerste beste herfststorm. De schuur bestond uit een grote open ruimte, alwaar plek genoeg was voor een hobbycirkelzaag en opslag voor wat hout. Naast deze ruimte bevonden zich in het oude gebouw ook allerlei obscure hokjes, die gebruikt werden om er fietsen in neer te zetten. Er niet bij stilstaand dat het iedere ochtend weer een spannend avontuur was de fiets eruit te halen. Hoe vaak ik niet muizen zag wegschieten en spinnen – zo groot als mussen – zittend op mijn zadel mij aankeken met vele ogen, allemaal even dreigend en vals.
De schuur was duidelijk berekend op de gemiddelde lengte en breedte van de gemiddelde pachtboer van zo’n zestig, zeventig jaar geleden. Het was klein, laag en smal, zodat mijn vader – toch ook niet groot van stuk – regelmatig de schuur uit moest om zich even te strekken. Door het lage plafond kon hij alleen maar met ingetrokken nek en lichtjes door de knieën door de werkplaats lopen. Verzuchtend riep hij vaak dat hij een bochel voelde opkomen, als hij net iets te lang in de schuur had gewerkt. Waarbij ik dan, ietwat onwillekeurig, naar ’s vaders kruis keek. Pre-puberend wentelde ik mij in de seksuele fase waarin ik mij nietsvermoedend bevond. Ik was begonnen aan een heerlijke ontdekkingsreis, die ik pas veel later ging waarderen. Er middenin vond ik het alleen maar verwarrend en schaamtevol. Ik vermoedde dat de bochel zich in mijn vaders broek bevond. Bochel of bobbel, het was mij om het even. Totdat ik jaren later, ergens in een innige omhelzing met een alleraardigst meisje, erachter kwam dat bochel volstrekt niet mijn lid in hoogst gezwollen toestand was. Ik vroeg het meisje, hijgend van genot, mijn bochel in haar mond te nemen. Het duurde even voordat het tot me doordrong dat zij hartstochtelijk mijn rug zat te likken.
De schuur was niet alleen onooglijk en scheefgezakt, zij was dus ook erg laag. Met mijn twaalfjarige lengte kon ik nog net rechtop staan onder de balken. Tussen mijn hoofd en plafond zat zo’n acht tot tien centimeter vrije ruimte. Spinnenwebben, zwaar van decennia stof en vergane insecten hingen overal in slierten aan de zoldering en lieten soms zomaar los als ik net iets te enthousiast de schuurdeur opengooide en de werkplaats binnenstormde. Als oude overgordijnen sloegen de stofslingers in mijn gezicht en altijd in mijn mond. Altijd. Proestend en kokkend bereikte ik dan de werkbank om er eens en voor altijd dat vermaledijde vogelkastje af te maken.
Ik was graag in de schuur, in de werkplaats. Ik vond het fijn om toe te kijken hoe mijn vader met van alles bezig was. Hoe hij het hout bewerkte voor trapjes,voor ramen en wat er meer te maken viel van hout. Vaak mocht ik hem helpen als het hout langzaam geschaafd uit de vandiktebank rolde of door de cirkelzaag naar mij toe gleed. Voorzichtig pakte ik het aan en gaf het terug aan de man die alles kon maken. Ik was een kind uit de ‘hardhout-periode’, waarin voordeuren van merbau waren en kozijnen meranti. Wanneer een van deze houtsoorten verwerkt werd, rook de werkplaats exotisch, naar gebakken rijst en waren hoofd en schouders van vader roodbestoft.
Ik was graag in de schuur om al haar geheimzinnigheden, om haar historie. Zittend op een grote gereedschapskist fantaseerde ik over hoe het moest zijn geweest toen deze schuur net gebouwd was. Hoe trots de boer moest zijn. En dat zijn vrouw, met opgestoken haar en gekleed in blauwgeblokte schort hem prees. En of hij nu dan toch eens zijn koffie wilde. Hij verdiende het zo. Zijn klompen afkloppend volgde de boer zijn vrouw naar de keuken en zag tot zijn grote verbazing dat er een stuk krentenbrood, besmeerd met echte boter, naast het kopje koffie lag. Het was niet eens zondag! Zou hij dan zijn vrouwen kussen, bedacht ik me ineens. Zouden ze zeventig jaar geleden ook al met elkaar tongzoenen? Ik kreeg het warm en keek snel naar mijn vader, maar die had al zijn aandacht nodig bij een of andere ingewikkelde pen-en-gatverbinding. Het hout vertoonde daarbij grote weerspannigheid en de hulp van boven werd hartgrondig aangeroepen. Mijn vader was op zijn mooist als hij de hemel bestormde met indrukwekkende aardse verwensingen. Om vervolgens weer nederig af te dalen mij voorhoudend dat dit alleen voorbestemd was voor grote mensen en dat ik het niet in mijn hoofd moest halen ook dergelijke taal te bezigen. Afwezig hem toeknikkend lag ik allang naast het boerenechtpaar in de bedstee om toe te kijken hoe zij, nog steeds vol van het opleveren van zo’n prachtschuur, de liefde bedreven. Eigenhandig gebouwd en de boer toonde zijn vrouw zijn grote verweerde handen. Ik hoorde hoe de vrouw hem toefluisterde of hij met die handen nog meer kon dan schuren bouwen. De wellustige gedachten, geheel niet bij mij leeftijd passend, maakten dat ik wat ongemakkelijk op die harde kist kwam te zitten. De trui over mijn broek trekkend, schudde ik de onzedelijke, maar verrukkelijke gedachten van me af en dreef een spijker door het dak van het vogelhuisje.