maandag 6 september 2010

Woef


In Beaufort, verstopt tussen bergen, zaten wij genoeglijk aan ‘un plat de viande’. Met toegeknepen ogen liet het ons goed smaken, evenzo het frisse biertje dat wij liefdevol kantelden. Af en toe deden we de ogen open, om elkaar eens heel erg verliefd aan te kijken. O, wat lachte het leven ons toe! De zon zinderde en overgoot het plein voor ons met licht en warmte. Zwaluwen vlogen af en aan om de veeleisende kinderen te voeden, genesteld onder een dakrand van een monumentaal gebouw, waarvan wij dachten dat het op z’n minst een stadhuis had kunnen zijn. Of een woning van een notabele, werkzaam in het onderwijs. Ik zag ons er al wonen. Een klein briesje waaide aangenaam en Anne verzuchtte opnieuw hoe goed we het toch hadden. Ik knikte met volle mond en kantelde nog een slokje bier. We knepen onze ogen weer toe.

’s Morgens, bij de tent, hadden we ons over de kaart gebogen en een autotochtje uitgestippeld. Dat werd weer ’s tijd, zo vonden we. In zo’n rijk landschap als deze is het een doodzonde alle tijd te verkwanselen aan het lezen van boeken en aan het poedelen in de Roanne, hoe aangenaam dat ook moge zijn. We verfoeiden de luiheid die ons overvallen was.

‘Laat mijn moeder het niet horen!’ klonk het vanuit de tent.

Voor we Beaufort binnenreden, hadden we ons al vergaapt aan indrukwekkende vergezichten, lavendelvelden in bloei en eenzame fietsers bergop. We zagen Eftelingachtige dorpjes, tegen hellingen aangeplakt, we zagen kabbelende stroompjes. De camera’s klikten onophoudelijk.

Achter de eetgelegenheid bevond zich de ‘Vieux Village’, de camera’s waren nu warm gedraaid en we dachten daar mooie plaatjes te kunnen gaan schieten na het eten. Het lijkt wel of elk Frans plaatsje zo’n oud gedeelte heeft, mysterieus en veelal verlaten. Het ademt historisch, het fluistert oud. Soms hoor je er het zuchten van de wind en zie je het wasgoed zachtjes antwoorden. In zo’n vieux village hangt namelijk altijd wasgoed, waarvan je denkt dat het er al eeuwen hangt. De huisjes, gebouwd op bedaagde fundamenten, kennen een weergaloze idylle.

Dromend en genietend van de zon en eten, zagen wij dat er een auto voor ons stopte. Een Renault Espace in de gangbare bordeauxrode kleur. Ik herkende meteen de vrouw, die driftig uitstapte en naar het terrasje beende alwaar wij zaten. Anne keek kauwend op haar salami toe. Ik herken haar omdat ik wist dat ze een sul van een vent heeft getuige hun winkelgedrag in de Intermarché enkele dagen geleden. De man liet zich alles welgevallen en sjokte met afhangende schouders achter haar veel te dikkleine vrouw aan. Wat mij weer hooglijk verbaasde. Ik heb niets met mannen zonder ballen.

Vinnig nam de vrouw plaats op het terras. Ik had even de idee dat donkere wolken zich samenpakten boven Beaufort, maar dat was zinsbegoocheling. De kinderen, twee jongens en een meisje, dreinden om een ijsje en de vader, de geslagen hond, keek belangstellend mee op de ijskaart die achter hen naast de deur van het restaurant hing. De serveerster kwam naar buiten om de bestelling op te nemen.

Er moest iets in die courante Renault gebeurd zijn. De man moest wel iets op zijn kerfstok hebben, anders kon ik het gedrag van zijn liefhebbende vrouw niet verklaren. Zelden heb ik een vrouw zo zien uitvallen naar haar man.

Ze schreeuwde hem toe dat hij eindelijk eens moest gaan zitten en niet zo vreeslijk gestrest moest doen. God, hij was de hele dag al zo! Furieus was de vrouw.

Verbaasd keken we naar dat beschamende ‘tableau vivant’. Wat gebeurde hier? Welk een allegorische voorstelling viel ons hier ten deel? Was het een grap? Speelden zij ook Who-is-afraid-of-Virginia-Woolfje? Zij het meer bizar dan wij ooit gedaan hadden?

De man moest nú gaan zitten, spuwde ze hem toe. De serveerster bleef, ietwat ongemakkelijk, naast het tafereel staan en keek toe hoe de man plaats nam op de bank. De zoon voegde er zachtjes aan toe dat-ie moest chillen. De vrouw blafte haar man toe dat hij op de stoel moest gaan zitten, wie gaat er nu midden op de dag in de zon zitten? De man bewoog zich niet en heel even was het stil. Heel even ging het briesje liggen en vlogen de zwaluwen niet. We hielden onze adem in.

Weemoedig keek de man zijn vrouw aan, die buiten zichzelf was, tuitte zijn lippen en zei stilletjes ‘Woef!’

In haar mooiste Frans nam de vrouw poeslief de bestelling op. Het windje stak op en onder de dakrand was er weer leven.

Het ‘Oude Dorp’ hebben we bekeken met een brandend gemoed. Een verbetenheid verdrong het genieten van historische architectuur. Moesten we er iets van zeggen? Moesten we iets vinden van de idioterie van deze vrouw, van de slappezakte van de man, van zielenslaag van hun spruit? Met grotere passen dan gebruikelijk liepen we door de lokale geschiedenis, plichtsmatig klikten onze camera’s. Ferm namen we het besluit de vrouw aan te spreken. Dit kon niet!

Toen we weer bij het terras aankwamen, was mama-is-boos met haar gevolg weg.

De serveerster zat bij de deur. Ze stak een sigaret op.

3 opmerkingen: