Duitse wetenschappers schijnen te hebben ontdekt dat opvliegendheid in de genen zit. Toen ik dat las heb ik eerst een half uurtje uit het raam zitten staren. Het zal toch niet?
De geleerden beweren dat de snelheid waarmee mensen hun zelfbeheersing verliezen, sterk wordt beïnvloed door een specifiek gen, genaamd DARPP-32. Als ik dus weer eens een bord laat vallen ín de afwasmachine, is mijn uitbarsting volledig te wijten aan DARPP-32. Als ik hartgrondig ‘Kut der kutten’ roep, terwijl ik probeer de scherven tussen de rekjes uit te peuteren en mijn dochters geschokt hoor giechelen vanuit de woonkamer – waren die nog binnen? – mag ik mij en mijn getoond gedrag beroepen op mijn specifiek gen waarvan ik last heb op dat specifiek moment.
Verderop in het stuk lees ik dat er zelfs twee varianten zijn van dat gen. Er wordt lustig gestrooid met afkortingen en ik bemerk dat ik lichtelijk afhaak. Mijn dopamine-aanmaak veroorzaakt een ‘dat-zal-wel’-gevoel. Ook daar kan ik niets aan doen, denk ik.
Oh nee, wacht! Het einde van het stuk vertelt dat de wetenschappers benadrücken dat de mate waarin mensen opvliegend reageren maar voor de helft wordt bepaald door hun genen. De andere helft wordt beïnvloed door factoren als opvoeding en omgeving.
Nu haak ik volledig af. Ik dacht nieuwe inzichten te verkrijgen. Ik dacht te kunnen gaan verklaren waarom voetballers zichzelf kunnen verliezen in de strijd. Ik dacht een legitimiteit te hebben gevonden de tegenstander te mogen uitschakelen. “Sorry voor die doodschop, maar mijn DARPP-32, variant TC, speelde even enorm op!”
Uiteindelijk hebben onze ouders en onze vrienden het gedaan.
En dat wist ik allang.
Je moeder!
BeantwoordenVerwijderen