Zijn het de pakken? De muziek? De uitdrukkingen van opperste verbazing op de gezichten van de muzikanten? Alsof het stuk voor het eerst gespeeld wordt.
Verlegen in het gelid staand, blazen jeugd en oud hun partijen mee. Het uniform zit niet lekker, prikt en irriteert in de oksel, het zit te strak rond buik en borsten en het is beige met bruine streep. Verlegen, omdat bij de harmonie meeblazen niet meer sexy is. Zeker niet als je zestien bent en dwarsfluit speelt. Stel je toch ’s voor dat je gezien wordt door je vriendinnen of nog erger, door je vriendje met wie je nog niet zo heel lang geleden voor het eerst gezoend hebt. Nog te pril om grote geheimen te delen.
Wat is het toch met dit soort verenigen, dit soort samenkomen? Wat is het toch met dit rudiment uit verre tijden? En waarom is daar het vaandel, welke trots maar ook weer onwennig gedragen wordt door de meest onopvallende man van het korps? En waarom paradeert de tambour-maître staccatozwaaiend met een rijk bewerkte staf voor de troepen uit alsof hij even daarvoor door hen allen bruut genomen is? Waarom maken zij muziek alsof er een zware straf op staat? Welke mensen denken heden ten dage toch lid te moeten worden van een fanfare, van een harmonie? Behoren zij tot de kansarmen, tot de kinlozen, tot de Lexagluurders? Hangen zij een onbekende, maar muzikale ideologie aan? Geloven zij nog ergens in? En hoe komt het dat zij vroeger meer gerespecteerd werden dan nu?
Ik vermoed ergens dat de individualisering een rol van betekenis speelt. Ook verenigingen moeten last hebben van enige ‘secularisatie’. Er bestaat geen maatschappelijke aanvaarding meer voor dit soort samenzijn. Hoeveel leden telt het christelijk gemengd koor ‘Deo Volente’ nu nog, of de jongerenclub ‘Spirit’? De behoefte ergens bij te willen horen, is veel minder groot dan toen mensen nog hun identiteit ontleenden aan dergelijke bewegingen.
Maar als de fanfare, de harmonie in hun volle glorie – met berenmuts – door onze straten marcheert incluis de pedante stokkengooier voorop, stromen de huizen leeg en de pleinen vol. Dan worden we gelokt door herkenbare klanken, worden we gelokt door de heimelijk verlangen. Dan denk ik onwillekeurig terug aan de tijd dat ik het meisje moest waarschuwen voor de tongzoen. Pas op lipspanning!
Denk ik terug aan de tijd dat trompettisten helden van het dorp waren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten